Woord vooraf

Woord vooraf

1.Woord vooraf

Mijn overgrootmoeder bezat een heel pand op de Nieuwe Herengracht,
mijn grootvader een heel pand op de Herengracht. Beide huizen waren vol met schilderijen en kunst. Beide huizen zijn volledig leeggeplunderd. […] Verreweg
het grootste deel van mijn familie is vermoord, inclusief mijn twee zusjes,
mijn grootvader, ooms, tantes,
neven en nichten.

– Avraham Roet (1928)

 

In oktober 1945 werden op initiatief van generaal Eisenhower zesentwintig schilderijen per vliegtuig teruggebracht naar Nederland. Er zaten kostbare werken bij van Rembrandt, Rubens en Steen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de bezetter uit ons land waren meegenomen. De Amerikanen troffen ze na de bevrijding aan in de kunstdepots van Göring en Hitler. Het was Hitlers droom om zijn buit ooit te zien hangen in zijn Führermuseum in Linz, dat in 1951 open had moeten gaan.
Het Amerikaanse transport van oktober 1945 was van grote betekenis: het werd het startsein voor de recuperatie van talloze kunstwerken uit Duitsland, die tijdens de bezetting door de nazi’s waren geroofd van veelal Joodse eigenaren.

De werken stonden, en staan, voor iets veel groters dan hun materiële waarde. Roofkunst is een belangrijk symbool geworden voor wat Joodse burgers tijdens de oorlog is afgenomen: niet alleen hun bezit, maar ook hun rechten als burger, hun waardigheid als mens en, in verreweg de meeste gevallen, hun leven. Nu, meer dan vijfenzeventig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, betekent deze kunst een van de laatste tastbare kansen op rechtsherstel voor de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen.

In de decennia direct na het eerste, onvolmaakte naoorlogse rechtsherstel bestond er van overheidswege nauwelijks aandacht voor de herkomst van de duizenden goederen die zich ongerestitueerd in musea en staatscollecties bevonden. De belofte van dat eerste, hoopvolle transport in 1945 werd niet ingelost.

Pas in de jaren negentig van de vorige eeuw daagde internationaal het besef dat de afhandeling van deze gerecupereerde kunst op z’n best onbevredigend was verlopen. Vierenveertig landen, waaronder Nederland, onderschreven daarom in 1998 de ‘Washington Conference Principles on Nazi-Confiscated Art’ (de ‘Washington Principles’). Deze hadden tot doel het onderzoek naar en de restitutie van naziroofkunst te bevorderen.


Claimtentoonstelling van schilderijen, tekeningen en tapijten in het Rijksmuseum
te Amsterdam, 20 april-9 juni 1950.

De Restitutiecommissie, die in Nederland enkele jaren daarna is ingesteld om claims van oorspronkelijke eigenaren en hun erfgenamen te beoordelen, staat voor een even gewichtige als ingewikkelde taak. Misschien wel het belangrijkste aspect van die taak is immers, paradoxaal genoeg, het herstellen van een onrecht zo adembenemend groot dat het onmogelijk hersteld kan worden.

Hoe aanzienlijk de symbolische en emotionele waarde van de geroofde cultuurgoederen ook is, die staat nauwelijks in verhouding tot de omvang van de historische misdaad. En desondanks zijn de cultuurgoederen voor veel nabestaanden het enige wat resteert. Dat maakt het restitutiebeleid een beladen onderwerp. Tegelijkertijd compliceert het de zaak dat het gaat om cultuurgoederen, die in de loop der jaren niet alleen in emotionele en historische betekenis blijken toe te nemen, maar vaak ook in waarde. Daarmee groeien de belangen voor zowel de rechthebbenden als de huidige bezitters, meestal musea, die de werken soms hebben gekocht toen er minder aandacht was voor herkomstonderzoek en ze decennialang hebben verzorgd.

Met het groeien van de belangen neemt onvermijdelijk ook de juridisering van het restitutieproces toe. Dat stelt de uitvoerders van het restitutiebeleid voor een tweede, knellende paradox. Want waar het belangrijkste doel rechtsherstel is, is een goede, zorgvuldige toepassing van het recht op zijn plaats. Dat vereist zorgvuldige vaststelling van feiten. Dikwijls is dat al moeilijk als de feiten kortgeleden hebben plaatsgevonden, maar het is extreem gecompliceerd bij een toedracht die vaak meer dan tachtig jaar oud is. Bovendien: ‘goed’ recht leidt, met de beste bedoelingen, tot meer juridische discussie, meer tussen­komst van advocaten en rechtsgeleerden, en daarmee tot meer papier en meer bureaucratie.

Dat een aantal betrokkenen die juridisering en bureaucratisering de afgelopen jaren naar eigen zeggen met regelmaat hebben ervaren als ontoegankelijk, ondoorzichtig en traag, is een van de bevindingen die ten grondslag liggen aan het advies dat voor u ligt. Uit de vele gesprekken die de evaluatiecommissie met betrokkenen heeft gevoerd, komt naar voren dat de nadruk van het restitutiebeleid meer zou moeten liggen op menselijkheid, transparantie en welwillendheid. Een van de belangrijkste doelen van dit beleid zou immers nog steeds moeten zijn – indachtig de Washington Principles – om oorspronkelijke eigenaren of hun nabestaanden terug te geven wat hen of hun voorouders is afgenomen. Evenzeer als een juridisch kader, ligt in dit beleid een morele opgave besloten. Wat voor rechthebbenden nog steeds op het spel staat, is dat de Nederlandse overheid erkent welk onvoorstelbaar onrecht hen of hun voorouders is aangedaan. Zo’n erkenning van het verleden is niet alleen van het grootste belang voor de slachtoffers en nabestaanden, maar voor de hele samenleving.